Vandaag viert niemand minder dan Godzilla (eigenlijk Gojira in het Japans) zijn 65ste verjaardag. Ik zou zo zeggen: tijd om met pensioen te gaan, maar helaas, we moeten allemaal langer werken, dus ook Godzilla…

MAATSCHAPPIJKRITIEK
Na de Tweede Wereldoorlog zag men in dat de atoombom in staat was om de hele mensensoort uit te roeien en onwillekeurig legde men het verband met het verdwijnen van de vroegere heren der schepping. Zo kwam men tot films waarin dinosauriërs onder invloed van atoomproeven weer tot leven werden gewekt. Eerst was er Hydra in “Reptilious”, kort daarna “The beast from 20.000 fathoms” van Eugene Lourie uit 1953. Ook al is de rhedosaurus die uit het ijs vrijgekomen tengevolge van de grote hitte-ontwikkeling na een atoomproef in het Noordpoolgebied volgens prof.Nesbitt (Paul Christian) alleen maar klein te krijgen met een radioactieve granaat. Paula Raymond zorgt voor de “love interest”, terwijl Kenneth Tobey en Lee Van Cleef vinden dat hij aan hallucinaties lijdt…
Diezelfde Lourie duikt in de jaren zestig opnieuw op, maar dan als “production designer” voor “Crack in the world” van Andrew Marton. Hierin tracht een mateloos ambitieuze geleerde tot het magma onder de aardkorst door te dringen met de hulp van een atoombom. Om subsidies los te weken, liegt hij voor dat de mensheid hierdoor ongelimiteerde bronnen van erts en energie kan aanboren, in werkelijkheid wil hij alleen een jongere collega voor zijn om die de nobelprijs af te snoepen. Aangezien ze allebei achter dezelfde vrouw aanzitten, komt er ook nog een “love interest” aan te pas, maar die wordt dan toch zeer onhandig aangebracht: ondanks het feit dat de vrouw eveneens kernfysicus is, stopt zij b.v. de sokken van haar jonge minnaar. Deze heeft het uiteraard bij het rechte eind als hij veronderstelde dat het gebruik van de atoombom een “scheur in de wereld” zou veroorzaken. Via een tweede atoombom wordt deze scheur omgebogen, zodat uiteindelijk slechts een stukje aarde de lucht wordt ingeschoten als een nieuwe maan. De oudere geleerde zit daar nog op, zodat de legende van “het mannetje op de maan” ook meteen nog wordt verklaard…
Tussen deze twee films was er ook nog “Fiend without a face” van Arthur Crabtree uit 1958. Ik vraag me af of het hier geen pseudoniem betreft, want mijnheer Strontboom wist heel goed wat hij afleverde. In volle koude oorlogstijd (alles draait om een Amerikaanse basis in noordelijk Canada van waaruit Siberië wordt bespioneerd) is de zoveelste gekke professor erin geslaagd om zijn gedachten te laten materialiseren. Oorspronkelijk zijn die ook niet zichtbaar (vandaar de titel), maar onder invloed van de kernenergie die op de basis wordt aangewend, vermenigvuldigen de “gedachten” zich en materialiseren ze zich ook in hersenen-annex-zenuwstelsel, waardoor ze een beetje op uitvergrote spermatozoïden lijken. Uiteindelijk wordt de basis opgeblazen door een majoor van de basis zelf, waardoor de kernenergie uitvalt, blijkbaar zonder gevolgen voor de omgeving, tenzij dan voor de hersenen die ter plaatse verschrompelen. Uiteraard is ondertussen – zoals het hoort – de professor reeds door zijn eigen “kinderen” vermoord en krijgt de majoor het mooiste meisje van de streek, tevens secretaresse van de professor. Er wordt dus voor de toekomst van het meisje gezorgd!

GODZILLA
“The beast from 20.000 fathoms” (1953) was de rechtstreekse aanleiding om een jaar later de onnavolgbare “Godzilla” van Tomoyuki Tanaka (1911-1997) te draaien. Japan was immers bezet door de V.S. en er werd een strenge censuur uitgeoefend op de filmproductie. Door deze waarschuwing tegen het gebruik van de atoombom kon Tanaka dus ook kritiek uitbrengen op de bezetter zonder dat deze zich rechtstreeks geviseerd voelde. Integendeel zelfs, er werd meteen ook een Amerikaanse versie gedraaid, die uit de oorspronkelijke footage bestond, met enkele shots met Amerikaanse acteurs ertussen gestoken. Godzilla heet in het Japans overigens eigenlijk Gojira, een samentrekking van “gorira” (gorilla) en “kujira” (walvis). De naam Godzilla werd pas gebruikt in die Amerikaanse versie met Raymond “Ironside” Burr, die twee jaar later werd gereleased. Onnodig te zeggen dat Burr ook de redder in nood was geworden en dat het aandeel van de Japanners werd geminimaliseerd. Toen deze Amerikaanse versie ook in Japan werd uitgebracht, gaf dit bijna aanleiding tot relletjes.
De impliciete kritiek in de oorspronkelijke Japanse versie was immers ook de oorzaak van het onmiddellijke enorme succes in Japan, met als gevolg dat Godzilla steeds in andere films moest opdraven, meestal om andere monsters te bestrijden. Zo neemt hij het op tegen de vliegende schildpad Gamera (1965), het vuurmonster Gigantis (1968), de robot Mechagodzilla (1975), de reuzenmot Mothra (1979), de webben wevende Gothra, de vuurspuwende Rodan en de driekoppige draak King Ghidorah (1985). In “The smog monster” (1972) gaat hij zelfs een gedrocht te lijf dat het milieu bezoedelt! Onder invloed van de stralingen kan Godzilla op het einde van de film zelfs vliegen, via een soort van straalmotor, die zijn aars als uitlaat gebruikt. In de jaren zestig draait Inoshiro Honda samen met Thomas Montgomery zelfs “King Kong versus Godzilla”. Dit is meteen het culminatiepunt voor de “ernstige” Godzilla-films, voor zover men deze films sowieso “ernstig” kan noemen. Ondertussen was er echter ook al een televisieserie, die zich tot steeds jongere kijkers ging richten. Uiteindelijk werden de Godzilla-films zelfs komische kinderfilms. De originele makers (de Toho-filmstudio’s) konden het uiteindelijk niet langer aanzien en na 21 films lieten ze Godzilla in “Godzilla versus Destroyer” in 1995 omkomen. Godzilla was toen immers zelf een atoombom geworden die moest vernietigd worden, zonder dat de aarde daar al te veel nadeel van ondervond. Dat klusje werd dus geklaard door Destroyer, een monster samengesteld uit “gefuseerde oceaanmicroben”.
Deze film was ook de wraak van de Japanners omdat de onderhandelingen over een Hollywoodversie van “Godzilla” bleven aanslepen. In 1994 had Jan De Bont het even geprobeerd, maar hij moest zijn poging staken. Het was pas in 1998 dat een andere geïmporteerde Europese regisseur, Roland Emmerich, de klus zou klaren. Toch gaven ze het een anti-Europees tintje door van Godzilla niet langer een tot leven gewekte dinosaurus maar een gemuteerde hagedis te maken onder invloed van de Franse kernproeven in de Stille Zuidzee. Het sinistere personage van Jean Reno, leider van de Franse Inlichtingendienst, verwijst trouwens impliciet naar de aanslagop de Rainbow Warrior in Auckland.

ANDERE MONSTERMOVIES
Een jaar na “Godzilla” was er “It came from beneath the sea” van Robert Gordon. Een multi-inzetbare kamergeleerde (prof.John Carter, gespeeld door Donald Curtis, is niet te beroerd om zelf in een duikerspak te kruipen en explosieven in “it” te deponeren), zijn feministische maar toch mooi ogende assistente (some people have all the luck, especially Faith Domergue as prof.Lesley Joyce) en haar amoureuze belager Pete Mathews (gespeeld door Kenneth Tobey) als kapitein van een atoomduikboot behoeden samen de mensheid van de ondergang door een oversized octopus, uit de Mindanaotrog gewekt door atoomproeven, te bedwingen.
Maar inderdaad, niet enkel kunnen dinosauriërs door atoomenergie opnieuw tot leven komen, ook insecten (“Them!” van Gordon Douglas uit 1953) of andere dieren kunnen muteren en in een reusachtige vorm de mensheid parten spelen: een octopus (“It came from beneath the sea”), bloedzuigers (“Attack of the giant leeches”), wespen (“Monster from green hell”), “Tarantula” (1955, it takes Clint Eastwood to take care of this one), “Attack of the crab monsters” (Roger Corman, 1956, mét na het eten van menselijke hersenen sprekende krabben), de kruising tussen een dode zeeman en een gier (“Vulture” met Akim Tamiroff uit 1966), “Octaman” (zoals de titel aangeeft: half man, half octopus, uit 1971), mieren (“The naked jungle” van Byron Haskin, “Them” van Gordon Douglas, “Phase IV” van Saul Bass uit 1973 en “Empire of the ants” uit 1977 met een gemuteerde Joan Collins), de Azteekse slangengod Quetzlcoatl (Larry Cohen, 1982), een alligator (Lewis Teague, 1980), een hond (“Digby”), junkfood (“The Stuff” uit 1985), een monster uit een inuitlegende (“Ice Road Terror”, 2011) en, last but not least, “The killer tomatoes” van de Troma-producties, die sedert 1974 (“The toxic avenger”) niet meer weg te denken zijn uit deze panoplie.
Natuurlijk horen ook de “Teenage Mutant Ninja Turtles” van Steve Barron hierbij. Hier in Vlaanderen kunnen we niet stellen dat deze stripstijl aanslaat. Ik verwacht zeker niet dat de “Turtles” zo’n rage zullen veroorzaken als ze naar verluidt in de V.S. deden. De inside-jokes zijn voor Europeanen trouwens nauwelijks te vatten. Persoonlijk heb ik enkel moeten lachen met een verwijzing naar “Moonlighting”, het feuilleton met Bruce Willis en Cybill Shepherd dat toch ook hier wel bekend is, al doet de vertaler zijn best door bepaalde grappen naar het Vlaamse publiek toe te vertalen (zo duikt b.v. Walter Capiau ergens in de tekst op).
Niet te verwonderen dat met het fin de siècle in zicht er een revival van dergelijke films kwam op het eind van de jaren negentig, uiteraard in de eerste plaats met de genoemde remake van “Godzilla”, maar ook met “Starship troopers” (Paul Verhoeven over SF-mieren), “Instinct” (Ron Kasdan over killer bugs), “Antz” (een Disney-tekenfilm met Woody Allen als Hoofdkever), “Mimic” (van Guillermo Del Toro over kakkerlakken) en “Dust” (van Charles Pellegrino, waar de uitroeiing van insecten – nochtans een droom van velen – meteen ook het einde van de wereld betekent).
Regelrecht onnozel is echter “Monster Ark” van Declan O’Brien uit 2008. Archeologen op zoek naar de ark van Noach laten per ongeluk een monster op de wereld los dat al die tijd in het wrak zat opgeborgen. Op zich al totaal ongeloofwaardig natuurlijk, maar op de koop toe worden er aan het monster ook kenmerken van “the power of darkness” (lees: de duivel) gekoppeld. Bovendien ziet het “monster” er eerder als een soort robot uit in plaats van een variante op een dinosaurus, een onvergeeflijke inschattingsfout. Daarnaast wil de film ook inpikken, eerst en vooral uiteraard op de Indiana Jones-films (met een expliciete verwijzing naar het slot van “The raiders of the lost ark”), maar ook op Dan Browns “Da Vinci Code” (de Ark wordt beschermd door een geheime organisatie à la Tempeliers of vrijmetselaars, beide vergelijkingen worden woordelijk gebruikt in de film) en tenslotte ook nog “the war on terrorism” (de Ark bevindt zich namelijk in Irak). Te veel om goed te zijn dus, maar het ergst van al is nog dat de film ook een parabel wil zijn over geloof versus vrijdenken, over godsdienst versus wetenschap. Met natuurlijk – aangezien het een Amerikaanse productie is – een overwinning van het Geloof. En dat ondanks al de onzin die er dus te zien is voor wie erin wil “geloven”. Faut le faire!
UNDERGROUND
Ook vroeger al had men gefantaseerd dat er onder het aardoppervlak nog prehistorisch leven mogelijk was. Zo b.v. in “Voyage au centre de la terre” (1864) van Jules Verne. Dit laatste boek wordt geparafraseerd in “Unknown world” van Terrell O’Morse uit 1951, een film “met de beste bedoelingen” (wil wijzen op de gevaren voor een kernoorlog) maar die door de stuntelige uitwerking nogal komisch overkomt. Op zoek naar een schuilplaats “voor het geval dat” boren een stel wetenschappers o.l.v. Dr.Jeremiah Morley (Victor Kilian) zich met een mechanische mol, de Cyclotram, door een vulkaan een weg naar de aardkern. Of deze Cyclotram ook de uitvinding van Prof.Barabas heeft geïnspireerd kunnen alleen echte Suske & Wiske-kenners afleiden uit de datum waarin dit tuig voor het eerst in de albums verscheen…
De saaiheid van “Unknown world” staat in sterk contrast met het overdreven hectische gedoe van “Secrets of the Phantom Caverns” van Don Sharp uit 1985. Robert Powell, Timothy Bottoms, Lisa Blount en Richard Johnson zijn hierin archeologen die in dienst van het Amerikaanse leger in het Zuidamerikaanse oerwoud een mysterieuze grot ontdekken en meteen een groep albino’s over zich heen krijgen.
Diezelfde nucleaire angst vindt men ook terug in “The beast of hollow mountain” van Edward Nassour met Guy Madison en Ismael Rodriguez over een veehouder in Mexico die wordt gedwongen de mythe over een bergmonster te onderzoeken, wanneer hij in een moeras onder de zogenaamde verblijfplaats van het monster een aantal dode dieren vindt.
In 1956 maakt ook Roger Corman een dergelijke film met “The day the world ended” (met Richard Denning, Lori Nelson en Adèle Jergens). Na een kernoorlog zoeken zeven overlevenden immers een schuilplaats in een afgelegen vallei. Het komt spoedig tot ruzies binnen het heterogene gezelschap, maar een groter gevaar dreigt van buitenaf: drie-ogige monsters die blijkbaar gecreëerd werden door de kernontploffingen. Datzelfde thema bespeelt Corman in het hilarische “Teenage caveman” uit 1958, dat zich lijkt af te spelen in de prehistorie (met de gekende “vergissing” dat er nog dinosaurussen en zo leven, naast gewone jachthonden overigens), maar na verloop van tijd blijkt de film zich juist in de toekomst af te spelen als “the monster that kills with its touch” een 20ste eeuwer in een raar soort camouflagepak blijkt te zijn, die de Bom weliswaar heeft overleefd, maar die door zijn radioactieve straling “kills with his touch”. Het hilarische zit ‘em in het feit (naast uiteraard het basisgegeven dat de mensheid dus nog binnen een mensenleven al opnieuw in de oertijd was terechtgekomen; de prehistorische “monsters” blijken trouwens gemuteerden te zijn!) dat de hoofdrol wordt vertolkt door Robert (Napoleon Solo) Vaughn, die geheel overeenkomstig de tijd “a teenage rebel” zou moeten spelen, maar gezien zijn “als ons haar maar goed ligt”-houding is dat nogal lachwekkend. Maar kom, misschien is dat de verklaring waarom hij een beschaafd soort Amerikaans spreekt, zij het met een beperkte woordenschat.
De schrik voor de gevolgen van kernbestraling ligt ook aan de oorsprong van films als “The incredible shrinking man” (Jack Arnold), waarin Grant Williams (1931-1985) de titelrol speelt. Als reactie daarop draaide Nathan Juran in 1958 “The attack of the 50-ft woman”, waarin de gefrustreerde huisvrouw Allison Hayes door een toevallig ontmoeting met een buitenaards wezen plots reusachtige afmetingen aanneemt. (Let wel op: op miraculeuze wijze groeien haar kleren mee!) Buiten het feit dat deze film veel minder filosofisch is dan het ernstige “Shrinking man”, is dit ook veel meer een parabel over de omkering van de machtsverhouding in het rollenpatroon (wat ook wel aan bod kwam in “Shrinking”), want Allison gebruikt haar formidabele kracht om haar overspelige echtgenoot William Hudson een loer te draaien. Wat beide films wél gemeen hebben, is dat ze allebei een remake kenden in de jaren negentig.
In het geval van “the 50-ft woman” werd de rol dan gespeeld door Daryl Hannah, die zoals gebruikelijk wel uit de kleren gaat (het bad dat ze neemt in het zwembad b.v.), maar ondanks de gevorderde zeden blijft ook hier haar beha nog miraculeus groeien! In woorden daarentegen is er wél een evolutie. Zo is er de ronduit scabreuze passage, waarin Hannah – geïnspireerd door “Gulliver’s travels” – aan haar overspelige echtgenoot voorstelt om “nieuwe horizonten te verkennen”. Waarop hij: “What do you mean? In a wet suit with a flashlight?” In een poging om “politically correct” te zijn eindigt de film op een stupide manier: zowel Hannah (die als een King Kong in reverse door helicopters werd bestookt met haar man in haar hand) als haar man worden door de vliegende schotel die aan de oorsprong staat van alles opgepikt. Die blijkt bevolkt door mensen met Star Trek-pakjes. Hannah wordt opnieuw tot leven gewekt en dan wel op normale lengte, terwijl haar man in een praatgroep tot betere gevoelens wordt bekeerd! Mislukking dus, net zoals “The incredible shrinking woman” van Joel Schumacher met Lily Tomlin, dat met een scenario van Jane Wagner een vleugje feminisme en maatschappijkritiek (vooral i.v.m. de milieuproblematiek) wil combineren, maar het resultaat is alleen maar ergerlijk.
Grappige is wél dat William Hudson, de “incredible shrinking man” van Arnold, een jaar eerder reeds te zien was geweest in “The amazing colossal man” van Bert Gordon. Hij speelt daarin echter niet de titelrol, die is weggelegd voor Glen Langan (!). Het is tevens een waarschuwing voor de proliferatie van de atoombom, want het is bij een test met zo’n bom dat luitenant-kolonel Glenn Manning zware brandwonden oploopt, waarvan hij echter zeer vlug herstelt. Maar tegelijk begint hij zo’n drie meter per dag te groeien! En dat tot grote schrik van Cathy Downs. Een jaar later draaide Gordon de sequel met de oneerbiedige titel “The war of the colossal beast”, want blijkbaar had men hem niet klein gekregen, maar nog wat meer verminkt. Dat was dan ook makkelijker om het hoofdpersonage te vervangen door Dean Parkin. Hij kan nu ook een nieuwe vrouw lastig vallen (Sally Fraser), terwijl er ook een nieuwe “redder” opdaagt (Roger Pace).
Voor Arnold zelf was “The incredible shrinking man” zowat het einde van zijn carrière. Niet dat hij geen films meer draaide (in Engeland in 1959 zelfs nog de komische SF-film “The mouse that roared”), maar de studio wilde hem (ondanks het grote succes) niet méér geld ter beschikking stellen, zodat hij geen SF-films meer kon draaien, die “shrinking” zouden overtreffen, terwijl hij in andere genres niet echt thuis was. Arnold was immers reeds met SF verbonden sedert “It came from outer space” (1953), een film die binnen het koude oorlogsklimaat opviel door zijn pleidooi voor verdraagzaamheid.

Zelfs als hij een monster ten tonele voerde (zoals in “The creature from the black lagoon” in 1954 en een jaar later in het vervolg “The revenge of the creature”), dan nog voegde hij er een liefdesmotief aan toe, dat men niet mocht interpreteren als een vorm van kinky sex (zoals sommigen wel deden), maar eerder als een “beauty and the beast”-thema. Denk ook aan het monster van Frankenstein of aan King Kong, die eveneens gekweld worden door een fundamentele eenzaamheid. Dat kwam vele jaren later (2017) nog beter aan bod in de oscarwinnende film “The shape of water” van Guillermo del Toro. The genesis of the idea for this film began, as Guillermo Del Toro explained in an interview, with reruns of the classic 1954 monster movie The Creature From The Black Lagoon. “I thought it would be great if the creature and Julie Adams [who plays Kay Adams in the film] would end up living together. I was 6, I didn’t know better. But I’m 53 and I still don’t know better, because I made this movie!” he laughed.

Het thema van de losgeslagen wetenschap bespeelde Arnold (naast uiteraard alweer “shrinking”) het beste in “Tarantula”, over een reuzenspin die uiteindelijk wordt gedood door een piepjonge Clint Eastwood.
Een variante op de “mad scientist” is de “clever scientist” die onder druk wordt gezet door de winsthongerige kapitalist, zoals in “Terror from the year 5000” van Robert J.Gurney jr. uit 1958. Film (overigens zonder enige echte “terror”) die eindigt met een heuse preek, hoe we de toekomst zelf in de hand hebben.
De beste aanklacht tegen de wapenindustrie in het algemeen is “The day the earth caught fire” van Val Guest uit 1961, waarin de aarde door twee gelijktijdige atoomproeven uit haar baan wordt gerukt en naar de zon toe vliegt – met alle gevolgen vandien. De film gebruikt geen special effects, maar mengt op een handige manier beelden van rampen en zelfs de fameuze vredesdemonstraties van Bertrand Russell. Hij eindigt ook met vier nieuwe ontploffingen die dan juist de bedoeling hebben om het onheil te herstellen, maar het einde stond helaas niet op mijn videoband, zodat ik niet weet of het uiteindelijk nog goed afloopt.
Later werden de waarschuwingen verlegd naar “bacteriologische oorlogsvoering”. “The blob” heeft b.v. nog iets van een SF, maar “Outbreak” kan men bijna als “realistisch” bestempelen. Dat geldtook voor “The Stand” van Stephen King, waarvan Mick Garris een miniserie heeft gemaakt met Rob Lowe, Gary Sinise en Molly Ringwald.
“The blob” doet bij wijlen natuurlijk ook denken aan het hilarische “Fiend without a face” van de Brit Arthur Crabtree (de man heeft zijn naam niet gestolen) uit 1958, waar een gematerialiseerd brein (dat er als een brij uitziet) terreur zaait.
Een échte “Fiend without a face” was te zien in “Cloverfield” van J.J.Abrams. Sinds hij “Lost” had bedacht (waarin ook veel “fiends without a face” zitten, zelfs een aantal die nooit worden verklaard), werd met bijzondere nieuwsgierigheid gekeken naar alles wat J.J. Abrams uit zijn mouw zou schudden. Toen hij de science-fictionfilm “Cloverfield” draaide, gebeurde dat dan ook in het grootste geheim. Zelfs acteurs die auditie kwamen doen, kregen het verhaal over een gigantisch monster dat de wereld aanvalt niet onder ogen. Omdat er toch maar niets zou uitlekken, kregen ze het scenario van een oude film toegestuurd. Of dat loonde, moet u zelf maar vaststellen. Dat hij schatplichtig was aan “The Blair Witch Project” staat alleszins vast. Werken met zogenaamde “found footage” vergt wel stalen zenuwen. Vooral in het begin, als de personages worden voorgesteld op een feestje, heb je zin om je televisie met alles erop en eraan door het venster te zwieren. En als je je afvraagt vanwaar de titel “Cloverfield” komt, wel, die is afgeleid van de naam die in de film door de overheid wordt gegeven aan het incident met het monster. Dat moet dan toch enkel maar eens terloops ter sprake zijn gekomen, want zelf had ik dit helemaal niet opgemerkt.
EPILOOG
Het is vooral Herbert George Wells die van mening was dat materiële vooruitgang hoegenaamd geen zedelijke vooruitgang met zich meebrengt en nochtans is het enkel deze evolutie die ons van de ondergang kan behoeden. Dat bleek o.a. duidelijk uit “Things to come”, een film uit de jaren dertig waarover H.G.Wells volledige zeggingschap had, van scenario over regie tot de keuze van kostuums en muziek. En ook in “The invisible man” leidt een “onschuldige” uitvinding uiteindelijk tot machtswellust en irrationeel geweld. De eerste versie werd in 1933 gedraaid door James Whale en die paste dit laatste aan aan zijn eigen filosofie, die ook bij “Frankenstein” tot uiting was gekomen: het is de opstand van de wetenschapper tegen de middelmatigheid van de mensen, die hem (net als het monster van Frankenstein) omwille van zijn experimenten als een paria gaan behandelen. Boris Karloff weigerde de hoofdrol en dus werd Claude Rains daarvoor aangezocht. Het maakte hem prompt populair. Ook al omwille van de zwarte humor die kwistig wordt rondgestrooid (de onzichtbare man kan bijvoorbeeld niet in de regen wandelen, want dan gaat hij er als een bubbel uitzien).
Het meest geciteerde voorbeeld om Wells’ opvatting te illustreren is het slot van “Oorlog der Werelden”. Nadat een beschaving die zogezegd nog verder gevorderd was dan de onze hier een spoor van vernieling heeft achtergelaten, sterven deze superieure wezens uiteindelijk omdat ze niet bestand zijn tegen een simpele microbe, een virus dus. Dit vinden we als het ware geparodieerd ook terug bij “Independence day”, waar de veroveraars worden geveld door… een computervirus! (Echt geparodieerd wordt het in “Mars Attacks!” waarin country-gejodel uiteindelijk dodelijk blijkt te zijn voor de aliens. Dit was al eerder bedacht voor “The attack of the killer tomatoes” en al eens nageaapt door onze eigen Kamagurka met Captain Wally die met zijn liederen zelfs het ergste kwaad verdelgt.)

Ronny De Schepper

2 gedachtes over “Godzilla wordt 65…

  1. Ik heb een vraagje voor de Lieven Scheires onder mijn lezers: als Godzilla je levend zou inslikken, hoe lang zou je dan in leven blijven en wat zou je allemaal kunnen zien (mocht er licht branden binnenin natuurlijk) ?

    Like

  2. Gezien de zuurtegraad van een maag (ik mag veronderstellen dat dat bij Godzilla hetzelfde is bij de mens) zou je niet al te veel tijd hebben om rond te kijken. De pH varieert van 1,35 tot 3,50. Samen met de eiwitverterende enzymen zouden je ogen vrij vlug uitgeschakeld zijn. Dood zou je nog niet direct zijn (alhoewel door het gebrek aan zuurstof zou dat ook niet echt lang duren) maar kijken zou vlug voorbij zijn. Hangt natuurlijk ook af in hoeverre de maag al gevuld is. In een lege (maar wel hongerige) maag kom je in een plas zuur terecht. In een gevulde maag zink je weg in een soort drijfzand van verteerd voedsel. En dan speelt de verhouding mens/diepte van de maag een rol. Verzuip je of niet? En dan had je natuurlijk al de snijtanden en maaltanden moeten overleven. Misschien dat een beschermende bril toch enig soelaas kan bieden en je een tijdje kan rondkijken in de maag. Stel dat je daar voorbij geraakt, dan komen de galzuren en andere verteringsenzymen er aan. Veel verder dan de twaalfvingerige (vingers van een Godzilla dan wel) darm hou je het volgens mij niet uit. Let wel, ik ben geen ervaringsdeskundige op dit gebied. Over het verdwijnen in de maag van een T-Rex daarentegen weet ik alles :)

    Niet Lievens Scheire maar Jan De Smet ;)

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.