Max Reinhardt (foto Nicola Perscheid via Wikipedia) was van 1907 tot 1919 – toen Erwin Piscator (1893-1966) ten tonele verscheen – de onbetwiste sterregisseur van het Berlijnse theater. Hoewel zelf geen expressionist, was zijn invloed op deze stroming erg groot. Een heleboel latere expressionistische filmregisseurs zoals Paul Wegener (1874-1948), F.W. Murnau, Paul Leni, Ernst Lubitsch, William Dieterle en Otto Preminger waren aanvankelijk acteurs van Reinhardt, die vandaag tachtig jaar geleden is overleden.

Van Reinhardt stamt het theatrale spel, de psychologisering van ruimte en objecten (hij creëerde trouwens het Kammerspielteater om het publiek in een kleinere zaal veel dichter bij het toneelgebeuren te betrekken) en vooral het licht- en schaduwspel.
Samen met Hugo Von Hofmannsthal en Richard Strauss sticht Reinhardt in 1920 de Salzburger Festspiele. Toen werd voor het eerst “Jedermann” opgevoerd in een bewerking van Von Hofmannsthal en in een regie van Max Reinhardt. Sedertdien gebeurt dat ieder jaar en waren o.m. Maximilian Schell, Curd Jürgens en Klaus Maria Brandauer “Jedermanns”.
In 1947 richt de Oostenrijkse “radicale” theaterdirecteur Walter Felsenstein in het latere Oost-Berlijn de Komische Oper op, in een poging om de experimentele vooroorlogse Kroll Opera van Otto Klemperer verder te zetten.
In april 1967 werd “Saved” van Edward Bond bij de Münchener Kammerspiele gebracht door Peter Stein (°1937). Dit sociaal-realistische stuk over kansarme jongeren veroorzaakte zo’n schandaal dat pas twee jaar later echt kon doorbreken met Goethes “Torquato Tasso” in het Bremer Theater. Gek klinkt nu dat het open gordijn, zodat de toeschouwers meteen geconfronteerd werden met een schijnbaar eindeloos grasveld, toen revolutionair was. Alhoewel Stein (via Strehler) een navolger was van Brechts “vervreemdingstechniek”, was hij anderzijds wel een aanhanger van hyperrealistische decors en van de inleving door de acteurs in hun rollen (wat Brecht absoluut verbood). Maar precies deze twee ogenschijnlijk tegengestelde visies leidden tesamen naar het beoogde resultaat. Steins opvattingen komen trouwens ook niet overeen met “method acting” maar met de zogenaamde “emotional memory”: acteurs hoeven zich niet iedere keer opnieuw in te leven in hun personage, maar ze moeten het zeker één keer gedaan hebben. Later kunnen ze zich dan die emotionele expressie “herinneren”.
Als decorateur werkte Stein meestal samen met Karl-Ernst Herrmann, die later zelf (meestal opera’s) zou gaan regisseren, in samenwerking met zijn vrouw. Steins eigen eerste operaregie (“Rheingold” bij Rolf Liebermann in Parijs) was een mislukking doordat de vakbonden hun medewerking weigerden te verlenen. Stein verklaarde nooit nog een opera te zullen regisseren, maar een werkmethode bij de Welsh National Opera, waar hij drie maanden kon repeteren, deed hem op dit voornemen terugkeren.
Jürgen Flimm (°Giessen, 1941) studeerde theaterwetenschappen, germanistiek en sociologie aan universiteit van Keulen. In 1968 werd hij regie-assistent bij de Münchner Kammerspiele, in 1979 intendant van het Schauspielhaus Keulen en in 1985 intendant bij het Thalia Theater Hamburg. Hij werkt meestal samen met decorontwerper Rolf Glittenberg en met diens vrouw Marianne voor de kostuums en met Franz Peter David voor de belichting. Hij is o.m. de regisseur van “Cosi fan tutte” in de Nederlandse Opera.
In de jaren zeventig ontwikkelt in Duitsland Wolfgang Rihm zijn “Neue Einfachkeit”, in Vlaanderen enige tijd later door Arne Sierens en c° geïntroduceerd als “de nieuwe esthetiek”.

Ronny De Schepper
(met dank aan Paul Bottelberghs)

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.